ADVOCAAT HAARLEM, ECHTSCHEIDINGSPECIALIST
Behoefte
Voor het bepalen van de netto behoefte is echter ook een vuistregel beschikbaar, indien vaststelling van de behoefte door middel daarvan tussen partijen niet in geschil is. De vuistregel sluit aan bij beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van beide partijen. De behoefte kan daardoor in de praktijk gelijkgesteld worden aan 60% van het netto gezinsinkomen. Dit is de zogenaamde Hof-norm(zie hierna). Vervolgens wordt gekeken voor welk deel de vrouw zelf al in haar behoefte kan voorzien door eigen inkomen. Voor het overige kan zij dan om partneralimentatie verzoeken. Vaak wordt de alimentatie lager omdat de alimentatiebetaler niet de draagkracht heeft om geheel in die behoefte te voorzien.
De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is maatwerk. Onze advocaat is meer dan 25 jaar gespecialiseerd in dergelijke zaken.
De reeds genoemde. Hof-norm houdt in dat naar het gemiddelde inkomen van echtgenoten samen in de laatste drie jaar van het huwelijk wordt gekeken om de behoefte aan partneralimentatie te berekenen. Die behoefte is dan 60 % van het gezamenlijk netto gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen.
De Hoge Raad heeft in een uitspraak uit 2010 duidelijk aangegeven dat de Hof-norm niet altijd als uitgangspunt moet worden genomen. In de uitspraak staat het zo: “Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, nr. R03/040, LJN AM2379, NJ 2004, 140). Door 60% van het vroegere netto gezinsinkomen als (enige) maatstaf te hanteren, heeft het hof miskend dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden als voormeld.” (vindplaats: ECLI:NL:HR:2010:BM7050).
Mr Mark Wingen, advocaat, is uiteraard op de hoogte van de eisen die de rechtbank te Haarlem stelt bij de beoordeling van de behoefte.
Welstand huwelijk
Op het moment dat u of uw ex-partner onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te kunnen voorzien en hij deze inkomsten in redelijkheid ook niet kan verwerven, zal de rechter beoordelen of u en hoeveel alimentatie er moet worden betaald. De rechter zal bij de vraag of iemand wel of niet in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien niet alleen maar naar het inkomen van de partij de alimentatie verzoekt kijken. De rechter zal namelijk ook aanknopen bij de welstand van partijen tijdens het huwelijk.
Een voorbeeld
De vrouw verdient € 3.000,- per maand tijdens het huwelijk, de man verdient € 7.000,- per maand tijdens het huwelijk. De vrouw kan in haar levensonderhoud voorzien, maar zal toch behoefte kunnen hebben aan een alimentatiebedrag, omdat zij er in welstand op achteruit gaat als zij van haar inkomen van € 3.000,- per maand moet rondkomen.
Voorbeeld
Arthur en Wendy zijn gescheiden. Het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk van Arthur € 1.800 per maand. Wendy wil alimentatie van Arthur. Volgens de hoofdregel zou Wendy in elk geval over een bedrag van € 1.080 (60% van € 1.800) netto per maand moeten beschikken.
Wendy werkt parttime en verdient € 700 netto per maand. De alimentatiebehoefte van Wendy is dan € 380 netto per maand. Op het moment dat de rechter de behoefte van Wendy (€ 380 netto per maand) gaat de rechter kijken of dit bedrag ook daadwerkelijk door Arthur betaald moet worden. In elk geval hoeft Arthur nooit meer te betalen dan de behoeft die voor Wendy is vastgesteld. Wel is het mogelijk dat het inkomen van Arthur (onder aftrek van bepaalde kosten) zo laag is, dat Arthur niet in staat moet worden geacht om € 380 netto per maand te betalen. De rechter zal de alimentatie in dat geval op een lager bedrag vaststellen, ook al is de financiële behoefte van Wendy hoger.
Draagkracht
Van degene die de alimentatie moet betalen (in de praktijk is dit vaak de man), wordt beoordeeld wat zijn draagkracht is. Voor het bereken van deze draagkracht wordt in eerste instantie gekeken naar het inkomen van de alimentatieplichtige. Maar op dit inkomen mogen bepaalde kosten in mindering worden gebracht, denk aan woonlasten en ziektekosten.
Om ervoor te zorgen dat het berekenen van de draagkracht bij alle rechtbanken in Nederland op dezelfde manier plaatsvindt, is er een landelijke richtlijn gemaakt. Deze richtlijn is bekend onder de naam: de tremanormen.
In de Tremanormen staat vermeld naar welke inkomsten en kosten moet worden gekeken bij het bepalen van de draagkracht van de partner die de alimentatie moet gaan betalen. Niet alle lasten worden automatisch in mindering op de draagkracht gebracht.
Relevante (financiële) omstandigheden
Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient zoals al gezegd rekening te worden gehouden met alle relevante (financiële) omstandigheden, waaronder de hoogte van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Want dat kan een aanwijzing zijn voor de mate van welstand waarin partijen hebben geleefd. De toekomstige situatie van de alimentatiegerechtigde is ook belangrijk. Bestaat de mogelijkheid om meer uren te werken en/of hoe waarschijnlijk is dat ? De te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde spelen daarbij ook een rol. Hoe hoog zal te verwachten huur zijn ? Deze voorgaande aspecten gelden uiteraard ook voor de alimentatieplichtige.
Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien dan wel redelijkerwijs niet kan voorzien. Ingeval de onderhoudsgerechtigde 58 jaar is en nauwelijks werkervaring heeft dan kan niet verwacht worden dat zij nog een inkomen kan verwerven. Het betreft dan de zogenaamde hoogte van de verdiencapaciteit.
Verdiencapaciteit onderhoudsgerechtigde
Voor het bepalen van de behoeftigheid wordt rekening gehouden met de eigen (redelijkerwijs te verwerven) inkomsten van de onderhoudsgerechtigde. De man heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens de man gaat de rechtbank, die in de bestreden beschikking geen verdiencapaciteit heeft toegekend, er ten onrechte aan voorbij dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond op welke wijze zij inspanningen heeft verricht om vervangende inkomsten te genereren. Daarbij merkt de man op dat de vrouw mede door haar ruime arbeidservaring geen economisch nadeel heeft ondervonden van het huwelijk en stelt hij voorts dat de vrouw over een aanzienlijk vermogen beschikt in de vorm van spaargeld en betalingen van de man aan haar, naast de voorlopige alimentatievoorziening ter grootte van € 1.900 per maand.
De vrouw meent dat aan haar op dit moment geen verdiencapaciteit aan haar kan worden toegekend. In haar verweerschrift en ter zitting heeft de vrouw in dit verband haar arbeidsmogelijkheden en -onmogelijkheden toegelicht. De vrouw betwist dan ook dat zij geen economisch nadeel heeft ondervonden door het huwelijk. Daarbij stelt de vrouw dat zij als gevolg van de scheiding en de oorzaken daarvan, alsmede door de gewijzigde regelgeving in haar branche en de conjunctuur, tijd nodig heeft om weer inkomen voor zichzelf te genereren. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem of haar passende wijze in het eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
Mr Mark Wingen, advocaat, is uiteraard op de hoogte van de eisen die de rechtbank te Haarlem stelt ingeval de verdiencapaciteit een rol speelt bij de vaststelling van de partneralimentatie.
Alimentatieduur, wijziging en indexering
Wettelijke termijn
De maximale partneralimentatietermijn bedraagt voor echtscheidingen na 1 januari 2020: maximaal 5 jaar. De door wordt bepaald door verschillende factoren. Ten eerste is dat de duur van je huwelijk. Was u bijvoorbeeld 8 jaar getrouwd, dan betaalt u uw ex-partner 4 jaar partneralimentatie. Deze nieuwe alimentatieduur geldt echter niet in alle gevallen. Er zijn een aantal uitzonderingen. Ben je minstens 15 jaar getrouwd en zit de alimentatiegerechtigde minder dan 10 jaar van de AOW-leeftijd af, dan kunt u aanspraak maken op partneralimentatie tot de AOW in gaat. Is de alimentatiegerechtigde geboren voor 1 januari 1970 en zijn jullie langer dan 15 jaar getrouwd, dan geldt een maximale alimentatieduur van 10 jaar. In geval u kinderen nog jong zijn en wel onder de 12, dan geldt nog de oude alimentatieduur van 12 jaar. De partneralimentatie stopt dan als het jongste kind 12 wordt.
Bij huwelijken die korter dan 5 jaar hebben geduurd en waaruit geen kinderen zijn voorgekomen, is de duur van de alimentatie net zo lang is als de duur van het huwelijk.
Partneralimentatie moet volgens dit voorstel worden gezien als compensatie voor het gedurende het huwelijk ontstane verlies aan verdiencapaciteit en niet meer als uitvloeisel van de lotsverbondenheid. De bedoeling is om de ontvanger van de alimentatie te stimuleren gaandeweg aan het arbeidsproces deel te gaan nemen of het aantal werkuren op te voeren. Daarnaast wordt rekening gehouden met de leeftijd van de eventueel aanwezige kinderen, nu de zorg voor hen over het algemeen afneemt naarmate zij ouder worden.
Bij huwelijken die korter dan 5 jaar hebben geduurd en waaruit geen kinderen zijn voorgekomen, is de duur van de alimentatie net zo lang is als de duur van het huwelijk.
De financiële verplichting om voor kinderen te zorgen loopt in ieder geval tot dat een kind 18 jaar oud is. Tot die leeftijd moet de alimentatie aan de verzorgende ouder worden betaald.